Mijn nichtje en haar Franstalige man hadden een zoontje.
Zijn moeders’ ouders en familie spraken met hem Nederlands. Papa’s aanverwanten spraken enkel Frans.
Tijdens een bezoek van mijn echtgenote en mezelf zei het vijfjarig ventje: “Ah, ja, in het Nederlands!” Toen hij merkte hoezeer ik op zijn grootvader leek voegde hij er aan toe: “Ah, non, tu n’es pas Bompa. Gij zijt zijn frère.”
Hij toonde ons zijn nieuwe fiets, sloeg met zijn hand op het zadel en zei: “Het is duur, hoor!”
Wij beaamden dat je wel kon zien dat het een dure fiets was.
Twijfelend zei hij : “Neen, neen, dit is duur,” en sloeg nog harder op het zadel.
Dan begrepen wij dat het zadel van zijn nieuwe koersfiets fameus hard was.
Later hoorde wij de jongen om de haverklap oefenen: “Hard en Flamand, dur in het Frans, hard en Flamand, dur in het Frans,…….”