Jozefien en Marius kruipen achter elkaar door het nauwe gangenstelsel diep in de schrale grond. Het is er niet fris, het stinkt.
Ze is zwanger. Op zoek naar extra voedsel verdwaalde ze en kwam bij toeval Marius tegen.
‘Blijf dicht achter me, Jozefien,’ zegt Marius terwijl hij rustig met zijn schopvormige poten als een goed geoliede graafmachine zijn weg door de aarde wroet.
Even later zakt Jozefien kreunend door haar mollenpootjes. ‘Marius, ik kan niet verder met mijn dikke buik,’ steunt ze.
Marius draait zich om. ‘Ik hoor stemmen in het oosten. Er moet dicht in de buurt voedsel zijn. Hier graaf ik wel een kamertje om te rusten.’
Van plantenresten bouwt Marius een bedje.
Onverwacht staan drie grote mollen snuffelend bij het nestje en geven waardevolle geschenken aan het stel: dikke regenwormen, sappige slakken en larven van langpootmuggen.
Dankbaar streelt Jozefien kleine zwartfluwelen pelsen.
Er zijn kindekes geboren.