Het is vakantie. We zijn met de auto op weg naar Sprookjeswonderland. Mijn twee kleinzoontjes en ik. De oudste vraagt: ‘Oma, bestaan er eigenlijk wel wonderen?’

Ik weet het niet. Er zijn wel dingen die ik als een wonder zou kunnen definiëren. Maar hoe leg ik dat aan hen uit?

Een gesprek tussen de broertjes volgt. Zij zijn er ook niet zeker van of wonderen bestaan. ‘Maar als er wonderen bestaan, wie dóet dan die wonderen?’ hoor ik achter me. Ik waag het niet me te mengen in hun zoektocht naar dit ‘to be or not to be’.

De discussie valt stil. Het begrip wonderen is te lastig voor twee kleine jongetjes. Of toch niet?

We rijden langs een fabriek. Dikke witte stoom komt uit de torenhoge pijpen. De jongste roept: ‘Kijk oma, daar maken ze nieuwe wolken!’ Opgewonden bekijken de twee mannetjes het bijzondere verschijnsel.

Discussie gesloten: wonderen bestaan!