“Vluchten, ik had het ook moeten doen. Ik deed het niet. Het voelde als mijn plicht een bijdrage te leveren aan de opbouw van het land. Maar was dat het waard?”

John keek vanaf een met riet afgezette plek over het water. Het leek wel een illegale vuilstort. Droef gestemd schreef hij weer verder.

“Ik was nog maar net twintig toen de zeespiegel meters steeg. Straten werden kanalen. Miljoenen mensen vluchtten. Ik bleef.
Nu bijna vijftig jaar later werken we nog steeds verplicht aan daktuinbouw, botenbouw en het schoonhouden van kanalen. Als parlevinkers distribueren we voedsel.
Het is niet gelukt een vrolijke gelukkige samenleving op te bouwen.”

Hij rolde zijn epistel op, schoof het in een cacaobus dat hij als zwerfvuil had gevonden, plakte het dekseltje waterdicht af, stopte het onder zijn versleten jas en wandelde vermoeid naar het streng bewaakte hoger gelegen park.

Daar zou hij zijn tijdscapsule begraven.