Gijs kon zo mooi giechelen. Ook wat eraan vooraf ging was de moeite waard. Achter zijn snor vormde zich een kleine glimlach, zijn ogen gingen een beetje dicht. Met één hand pakte hij zijn bril die hij iets voorover kantelde zodat de pootjes ergens halverwege zijn oren en kruin wat  piekerige haren van zijn schedel de vrije ruimte in stuurden. En dan die giechel.

Als zoon van een vader die werkte in ploegendienst in de Amstel-brouwerij had hij zich opgewerkt tot accountant en lid van de maatschap. In die hoedanigheid ontmoette hij allerlei hotemetoten: van bestuurders van multinationals tot voetballers van Ajax. Voetballen interesseerde hem niet (‘voetjebal’, zei hij) en hij was niet onder de indruk van het grote geld.

Zijn directheid en Amsterdamse humor waren eigenschappen die niet altijd goed vielen bij zijn mede-firmanten maar wel vaak anekdotes opleverden die met smaak verteld werden. Met die mooie giechel.