Het regende al dagen en kabouter Willo liep al dagen door het bos. Hij had het koud en zijn maag rammelde van de honger. De laatste dagen had hij niet meer gegeten dan een paar blauwe besjes en de blaadjes van een eetbare plant. Zijn laarzen liepen steeds vol met water, van boven en van onder. Alweer begon het donker te worden en slechts een kleine lichtstraal van de maan scheen door de laaghangende wolken.

Vier dagen geleden was door een storm het dorpje waar hij woonde weggevaagd en daarna weggespoeld. Alle andere kabouters waren in paniek alle kanten op gevlucht. Willo was richting het oosten gerend zo snel als zijn beentjes het toelieten. Nu helemaal alleen was hij op zoek naar een nieuw huisje.

Maar waar hij ook keek alle paddenstoelen en boomstronken leken al bewoond, door egels en eekhoorns en zelfs een hele muizenfamilie.

Net toen hij het op wilde geven zag hij daar een pracht van een paddenstoel staan. Een helder rood dak met witte stippen, oké de buitenkant kon wellicht een likje verf gebruiken maar verder zag het er veelbelovend uit. Aan de achterkant zag hij een deur en omdat hij niet wist of er iemand woonde klopte hij eerst aan.

“Hallo, goedenavond, is er iemand ?” Willo kreeg geen antwoord en voorzichtig opende hij de deur die wat piepte in de scharnieren. Het was heel donker in de paddenstoel dus knipte hij zijn zaklamp aan. Hij scheen ermee van links naar rechts en zag dat dit prachtig huisje helemaal leeg was. Er lagen wat oude dekens en in de hoek stond een vervallen kastje. Verder hingen er overal spinnenwebben.

Hij pakte zijn rugzak en haalde er een lampje uit dat hij op het kastje zette. Toen het lampje eenmaal brandde keek hij rustig rond. “Oh , een perfect onderkomen al zeg ik het zelf, schoonmaken en inrichten en ik kan weer ergens wonen”. Hij haalde zijn rugzak leeg en hing wat nat was over een paar planken om het te laten drogen. Ook trok hij snel zijn laarzen en natte sokken uit. Daarna maakte hij van de oude dekens een soort bed en viel moe in slaap, blij dat hij eindelijk uit de regen was.

De volgende ochtend ging Willo direct aan de slag. Buiten zag hij dat het een mooie omgeving was en er zelfs een kleine buitenoven stond. Daar kon hij dan zelf zijn brood bakken en andere lekkernijen. Na een paar dagen hard werken had hij het huisje helemaal opgeknapt en ingericht en was hij meer dan tevreden. Ook rondom zijn paddenstoelenhuisje had hij alles netjes opgeruimd en er een gezellig tuintje gemaakt waar hij zijn eigen groente en fruit liet groeien.

Op een dag werd er geklopt op de deur. “Hallo ? ” een lieve vrouwenstem klonk en Willo haastte zich naar de deur. Tot zijn verbazing stond daar kabouter Mineke die hij heel goed kende van het oude dorpje. “Mineke lieve Mineke , jij hier? ” Mineke glimlachte en vloog Willo in zijn armen, “ohhh Willo wat fijn eindelijk een bekend gezicht en wat woon je hier mooi”.

Na uren te hebben gekletst besloten ze dat Mineke bij Willo zou blijven wonen daar ze zelf nog altijd niks had kunnen vinden. En zo kwam het dat ze een paar maanden later trouwden. Willo bouwde zelf een stuk bij aan de mooie paddenstoel en twee jaar later werden ze de ouders van het mooiste kabouterkind ooit. De andere kabouters kwamen één voor één ook die kant op en zo ontstond er weer een prachtig mooi kabouterdorp.