Er was eens, hier niet ver vandaan een betoverend mooie vrouw, gekleed in een zwart satijnen gewaad. Op haar hoofd droeg ze een zilveren kroon, afgezet met glanzende parels.

Ze gaf Elsje drie in bladgoud verpakte snoepjes, “Voor onderweg.”

De pestkop van de straat hield haar tegen, “Je mag hier niet verder!” Ze at het snoepje waar op het wikkel ‘geluk’ stond geschreven. Een man tikte de jongen op zijn schouder. Hij keek om. Elsje holde door.

Verderop bij het winkelcentrum amuseerde een man met zijn accordeon slenterende voorbijgangers. Ze deed het tweede snoepje, ‘goedheid’ in haar mond. Opgetogen zag ze hoe het publiek nu papiergeld in de kist van de muzikant legde.

Op school nam ze het laatste snoepje, ‘wijsheid’. Ze wist plotsklaps alle tafels en hoofdsteden weer. Elsje boog zich over haar taalschrift en schreef in krullige sierletters “Ik ga met hard leren de wereld liever maken.”