Julian, mijn kleinzoon van zes jaar, benadert onze taal op een wiskundige manier. We kennen woorden zoals bijvoorbeeld gehoorzaam, geduldig en eerlijk. En de ontkennende vormen daarvan: ongehoorzaam, ongeduldig en oneerlijk. Het lijkt er sterk op dat het Nederlands een tamelijk logische taal is: niet = on. Julian past die regel altijd consequent toe: ‘Ik vind dat spelletje echt onleuk’ of ‘Ik ben ongoed in keepen’ of ‘Die slechteriks zijn eigenlijk best onslecht’. En ook al staan dergelijke woorden niet in het woordenboek, voor mij is het klare taal.
Maar soms is zijn wiskundig taalgebruik mij toch een brug te ver: ‘Oma, is het nog onvloed?’
Ik moet even nadenken voor ik hem antwoord kan geven. Maar dan begrijp ik hem. ‘Nee, mannetje, het is geen eb meer.’
Samen gaan we de zee in, want pas als de vloed opkomt mag hij gaan zwemmen.
Klare taal is soms pure wiskunde.