Het lijkt alweer een tijd geleden dat we elkaar voor het laatst zagen, in een klein café, in een klein dorp. We dansten op een kleine dansvloer. Ik smolt voor je. Ik smelt nu voor je en jij met mij mee. We hebben haast. Je bent nu nog geen herinnering, geen honderduizend lichtjaren van mij verwijderd en alleen in oude eenzaamheid.
De zon gaat schijnen. Onze haast wordt groter. Jij bent mijn snoepje en je kus is zoet, zoeter dan een appeltaartje, zoeter dan een suikerspin op een stokje. We zijn gelukkig.
We hebben geluk de zon verdwijnt achter een wolk. Onze haast wordt langzamer en ook langzamer verdwijnt ons geluk in een warme roze plas.
Ik heb een oplossing nodig nu we samen naar beneden zakken. Samen zakken we weg in de plas en rollen de kersen voort, als kogels afgeschoten door een warm pistool. Beng, beng.