Met zijn handen diep in zijn zakken gestoken, stapte hij de lift in.
Hij voelde zijn hart zo hard bonken dat hij bang was dat hij zou exploderen.
Met grote, bloeddoorlopen ogen keek hij naar het schermpje dat aangaf op welke verdieping hij was. Hij moest naar zeven.
Nerveus tikte hij met de hak van zijn schoen op de vloer.
Hij wreef onrustig zijn handen in elkaar en keek om zich heen alsof hij bang was dat hij werd achtervolgd.
Het liefst wilde hij bij de volgende verdieping uit de lift stappen om naar het trappenhuis te rennen om vervolgens het grote, witte, smetteloze gebouw uit te lopen.
Maar hij wist dat, dat niet kon. Dit keer niet.
De lift maakte een ‘ping’ geluidje en de deuren schoven open.
Zwetend en lichtelijk in paniek stapte hij de lift uit, recht de wachtkamer in.
‘Meneer de graaf we verwachten u al.’