Met opengesperde ogen buigt hij over het levenloze lichaam, dat languit over de foul line ligt, haar rechterarm nog gestrekt in de richting van de kegels. ‘Vergiftigd,’ concludeert hij kortaf.

Kordaat stapt hij naar de bar, om de verzamelde collega’s van het slachtoffer aan de tand te voelen.

‘Een sympathieke hardwerkende collega.’
‘We zijn… waren zo verliefd op elkaar.’
‘Ze was een alleraardigste charmante vrouw.’

Zwijgend noteert hij alle verklaringen.
Terwijl hij nog somber omlaag kijkt ziet hij in een flits wat er aan de hand is.

Met halfgesloten ogen wijst hij een collega aan. ‘U bent de enige collega die geen bowlingschoenen draagt, u verzorgde de drankjes. Ze was verliefd op een collega en u ook op hem. Jaloezie dreef u tot deze duivelse moord.’

Haar onderlip trilt en snikkend reageert ze: ‘Zij, zij… hij… ze hadden alleen maar strikes, een perfect game, ik wilde de bal-in-de-goot niet zijn.’