Belin schaamde zich voor zijn rode haar, blanke huid en de roodbruine sproetjes op zijn wangen. Hij voelde zich gewoon anders dan zijn klasgenootjes. Behalve wanneer hij op toneel in de volle spotlights virtuoos zijn viool bespeelde.

Zijn vader die hem het vioolspelen had geleerd zat altijd vol trots in de zaal wanneer Belin optrad.

Het was kerstavond. Belin hield de hand van zijn vader vast. Hij die de droom had dat Belin de beste violist ter wereld zou worden. Hij zou het niet meemaken.

Droevig keek Belin naar de kerstboom die was volgehangen met kleine schitterende lichtjes die voor zijn gevoel tot ver in de hemel schenen.

Ondanks de tranen in zijn ogen glimlachte hij en dacht aan de uitspraak van zijn vader: ‘Een gezicht zonder sproeten is als een nacht zonder sterren.’

Nu was zijn vader een stralend lichtje aan de donkere sterrenhemel, een sproetje op Belins wang.