truste
Uitdaging
UTR-0005
Truitje (voor jong en oud)
Het was hartstikke koud. Toch moest mijnheertje Talon zijn warme huisje uit om voor vrouwtje Warmgevoel de bollen wol te kopen.
Truitje Warmgevoel wist wel waarom zij voor Pan een trui wilde breien. Pan was de voornaam van mijnheertje Talon en zij vond hem een leuke man die altijd een vriendelijk woordje voor haar klaar had.
Pan Talon, op zijn beurt, voelde ook wel iets voor Truitje. Sinds het overlijden van zijn echtgenote voelde hij zich soms erg eenzaam. Telkens hij voorbij de raampjes van Truitje Warmgevoel kwam kreeg hij een warm gevoel vanbinnen als hij haar zo bezig zag in haar gezellige huisje.
Aan die raampjes hingen kanten gordijntjes, door Truitje zelf geklost. Ze droeg ook steeds snoezige kanten kapjes.
Een tijdje terug had hij er het rond kartonnetje gezien, eentje dat je vindt onder een taartje van bij de bakker. Daarop stond geschreven:
Voor wie de wol meebrengt
Brei ik een warme trui
Voor ’t werk hoeft niet betaald
Tenzij met dropjes of wat thee
En wie sterk is
Neemt een houtblok voor
Mijn kacheltje mee
Pan had geen minuut getwijfeld. In het dorpswinkeltje kocht hij vijf bollen donkerblauwe wol. Uit zijn schuurtje nam hij vijf blokken hout mee. Daarmee trok hij naar vrouwtje Warmgevoel en belde aan.
“Kom binnen”, riep Truitje toen ze het klokje aan haar deur hoorde klingelen. “Dag mevrouwtje”, zei Pan, ietwat verlegen.
“Ik zie meteen waarvoor je komt”, zei Truitje: “leg de wol maar op tafel en het hout mag je meteen in de mand deponeren want die is haast leeg.”
Zodra het hout in de mand lag vroeg Truitje: “Zal ik meteen maar jouw maten nemen?”
“Dat is best”, zei Pan. Truitje vroeg hem de armen te strekken en mat zijn borstomtrek. Zij mat ook zijn halsomtrek, de armlengte en breedte van zijn rug.
“Zo, klaar is Kees”, zei Truitje.
“Neen, ik heet niet Kees, ik heet Pan”, zei Pan. Truitje schaterde het uit.
“Zo, Pan, jij bent wel een grapjas, denk ik”.
“Duurt het lang eer hij klaar is, die trui?”, vroeg Pan. “Een tiental dagen moet je rekenen, beste man”, zei Truitje: “ik heb eerst nog enkele andere werkjes op te knappen.”
Tien lange dagen gingen voorbij. Soms kwam Pan voorbij haar huisje, maar hij dorst niet binnen te gluren. Truitje daarentegen zag hem vanachter haar zelf gekloste gordijntjes en glimlachte. Op de negende dag legde zij de laatste hand aan de trui van heertje Talon.
Hij was best groot en breed, die trui en zij stelde er zich met rode wangetjes het forse
lichaam van de man bij voor. “Foei”, dacht ze: “ernstig blijven. Goed dat Kees niet in de buurt is. Kees? Ach neen, hij heet Pan natuurlijk. Zoals in koekenpan!” Opnieuw kreeg zij een blos op de wangen.
De volgende dag stond Pan al vroeg bij haar aan de deur. Hij had extra houtblokken mee. “Wat aardig”, zei Truitje, en meteen voelde zij weer dat zij bloosde. Pan merkte het en zei: “Straks gaan die wangetjes nog roder kleuren door dat gloeiende kacheltje.”
Aan die tiende dag kwam maar geen eind. Na krentenkoek en koffie was er ’s middags soep en gehaktballetjes met wortelpuree en tussendoor verhalen uit lang vervlogen dagen en over de tijd van tegenwoordig en heel op het laatst, na het avondmaal en een borreltje graanjenever, werd zowaar over de toekomst gepraat.
Toen het kacheltje beneden uitdoofde lagen Truitje en Pan al lang warmpjes samen onder de wol. Op de stoel naast het ledikant lag een kanten kapje boven op een prachtige pas gebreide donkerblauwe trui.