truste
Uitdaging
UTR-0004
Reuzegroot of superslim
Er was eens een reus die over de hoogste berg van het land kon kijken.
Op een dag kwam hij een meisje tegen dat erg klein was. Neen, niet zo klein als Klein Duimpje maar veel groter was zij niet.
“Dag meneer ,” sprak het meisje toen zij de reus zag: “wat ben jij groot, zeg.”
“Dag meisje,” zei de reus: “dat komt omdat jij zo piepklein bent.”
Daar moesten ze beiden heel hard om lachen.
“Zeg, reus, wat kan jij zoal dat ik niet kan? ”vroeg het meisje.
“Ik, uh, ik kan heel snel lopen,” zei de reus.
“Maar niet sneller dan ik,” zei het meisje.
“Oh, nee, dat zullen wij zien,” antwoordde de reus, die zich klaar zette om een reuzegrote stap te nemen van wel honderd meter ver.
Maar, omdat ze zo klein was zag de reus niet dat het meisje snel de veter van zijn schoen had vastgenomen. Net voor hij zijn voet neerzette liet het meisje zich los en kwam net voor de reus in het zand terecht.
“Zo, waar bleef jij zolang?” vroeg het meisje aan de reus, die niet kon vatten dat zij voor hem stond.
“Ben jij hetzelfde meisje van daarnet of ben jij misschien haar tweelingzusje?” vroeg de reus.
“Neen, ik heb geen zusje,” zei het meisje: “maar ik heb wel een broertje en die is nog kleiner dan ik want die is nog maar pas geboren.”
“Zo, die is dan niet piepklein als jij, maar pieperdepieper klein,” schaterde de reus.
“Kan je wel iets dat ik niet kan?”, vroeg het meisje opnieuw.
“Natuurlijk, kleintje, ik kan over die hoge berg kijken”, antwoordde de reus.
“Ok, doe maar en zeg me daarna wat je hebt gezien,” zei de kleine meid.
“Even mijn hoed opzetten want de zon schijnt anders in mijn ogen,” zei de reus.
Het meisje stond naast de grote hoed en kon zich nog net aan de rand vasthouden toen de reus hem op zijn hoofd zette.
Op het hoofd van de reus kon zij ver achter de bergen meekijken. In de verte zag zij de blauwe zee met een hoge witte vuurtoren. Op het water lag een groot roodgeverfde schip met bruine zeilen.
Even later hoorde zij hoe de reus zuchtte en toen ze zijn grote hand naar zijn hoed zag komen hield ze zich weer stevig vast aan de rand. Gelukkig legde de reus zijn hoed voorzichtig neer op een stoel en zag hij niet dat het meisje zich langs de poot naar beneden liet glijden.
“Waar ben jij nu?” vroeg de reus.
“Hier ben ik,” zei het meisje: “ik zal jou drie dringen zeggen die jij achter de berg hebt gezien.”
De buik van de reus schudde van het lachen. “Akkoord wijsneusje, zeg op,” zei hij.
“Ten eerste was er een blauwe zee,” zei het meisje.
De reus sperde zijn ogen wijd open.
“Ten tweede was er een grote witte vuurtoren.”
Nu trok de reus zijn wenkbrauwen op.
“Ten derde was er een groot rood schip op zee.”
De mond van de reus viel wijd open van verbazing.
“Dat kan niet. Dat is toverij,” stamelde hij.
“Oh ja, reusje en heb jij die rare kleur van de zeilen van dat schip gezien? Die waren niet wit zoals gewoonlijk, maar bruin.”
De reus kon zijn oren niet geloven. “Hoe kan dit nu, dit is onmogelijk,” sprak hij ten einde raad.
“Zal ik je wat verklappen, reusje lief?” vroeg het meisje.
“Ja, zeg mij alsjeblief hoe dit kan,” smeekte de reus.
“Wel, reusje,” lachte het meisje: “ wie niet groot is, moet slim zijn!”